6e BATALJON GARDE REGIMENT GRENADIERS
411 BATALJON INFANTERIE
Pagoejangan, brief 1-9-1949
Beste allemaal,
Zoals jullie boven de brief kunnen zien, zit ik op het ogenblik niet in Windoeadji maar een vijf kilometer er vandaan in een kampong aan de grote weg. Hier zitten we met de helft van ons peloton. We wisselen om de week en blijven hier tijdelijk tot de post weer mag worden opgeheven. Het is beroerd dat we hier met zo weinig mensen zijn, want nu moeten we iedere nacht een paar uur op wacht. Verder is het wel uit te houden. Wel een beetje eenzaam en eentonig, maar wat huis betreft zijn we er op vooruit gegaan. Het is een groot stenen huis en we liggen met twee man op een kamertje. Vroeger heeft hier een Mohammedaanse priester gewoond. Hoe is het in Ede? Met mij is alles dik in orde. Zijn de appels en peren al rijp en zijn er veel dit jaar? Als ik er aan denk loopt het water me door de mond.
Ik heb last van een zogenaamd mandioortje. Als je het aanraakt doet het zeer en het lijkt net of er een dikke prop watten in zit. Het komt door het water hier dat steeds in je oor komt tijdens het mandiën. De hospik heeft mij er druppels voor gegeven, dus zal het wel gauw overgaan. Voor de verandering hebben we ook weer een paar inentingen gehad. Tegen de pest, paratyfus en pokken. Eén nacht had ik er koorts van, maar dat is ook weer voorbij. Ik heb eens in mijn zakboekje gekeken en daaruit bleek dat ik tijdens mijn diensttijd al 27 spuiten heb gehad, dus niet zo weinig. Van de week is er ook een tandarts op bezoek geweest voor controle. Maar mijn gebit is helemaal in orde. Verder is hier geen nieuws meer en eindig ik met veel liefs van mij.
Er staat ons vandaag een grote patrouille te wachten en dat is zeker ter ere van de verjaardag van Wilhelmina. We moeten een twintig kilometer hiervandaan in de richting Sisampok. We zijn met een 35 man en een goede bewapening, o.a. vijf brens, twee mortieren van vijf en onze beroemde piat. De auto's die ons een eind moesten wegbrengen konden voor een kapotte brug niet verder, dus zijn we gaan lopen. We hadden nog maar een paar kilometer afgelegd toen de voorste brenschutter een man zag wegduiken. Meteen gaf hij enkele vuurstoten. Het geluid was nog maar nauwelijks verzonken toen we al vuur terugkregen. Vooraan was het behoorlijk vuur en om ons heen zaten verschillende snijpers het ons lastig te maken. Die snijpers geven me altijd een beroerd gevoel, want ze stellen zich zodanig op dat je ze niet ziet. Omdat ze meestal in de bomen zitten hebben we eerst lukraak door alle bomen geschoten. Enkele kogels kwamen gevaarlijk dicht langs ons heenfluiten. Meteen de mortier naar voren die twee granaten afvuurde. De tweede was goed gericht en kwam vlak bij een huisje waar enkele ploppers in zaten. Met vijf man moesten we het achter gelegen terrein van snijpers zuiveren, die gauw verdwenen waren. Nadat er enige tijd behoorlijk geschoten was, werd er aan de andere kant weer met de beruchte rood-witte vlag gezwaaid. Het vuren werd gestaakt en even later stonden we rustig handjes te schudden met dezelfde T.N.I. waar we de laatste keer mee geknokt hebben. De commandant was ook dezelfde. Een luitenant die het Nederlands net zo vloeiend sprak als wij. Ze waren behoorlijk bewapend en hun sterkte was ongeveer 70 man. Aan onze kant ook nu weer gelukkig geen verliezen.